In een eerste artikel belichtte Dierengezondheidszorg Vlaanderen welke maatregelen van kracht zullen zijn binnen het programma. In dit tweede artikel wordt ingegaan op enkele andere belangrijke wettelijke aspecten en extra maatregelen die je als melkveehouder kunnen helpen bij de aanpak van BVD, meer bepaald bij de aankoop van dieren en wanneer er zich op het bedrijf een abortus voordoet. Ten slotte zoomt DGZ in op wat je nu reeds kunt doen zodat je klaar bent voor de opstart van het programma op 1 januari 2015.Maatregelen al te nemen in de aanloop naar het programma
Bemonstering van nieuwgeboren kalveren gebeurt het gemakkelijkst via earnotchstaalname (via BVD-primo-oormerken). Daarom geeft de sector de voorkeur aan deze methode. Sinds maart 2012 kun je BVD-primo-oormerken bestellen bij DGZ en op 25 oktober 2014 werkte reeds meer dan 50 procent van alle rundveehouders met minstens 50 runderen met BVD-oormerken.
In deze fase is het vooral belangrijk om enkele voorzorgen te nemen. Beperk bv. je stock reguliere primo-oormerken. Daarnaast wordt dit jaar specifiek gevraagd om tijdig BVD-oormerken te bestellen en niet te wachten tot het voorjaar. Er is immers geen garantie dat oormerken besteld na 23 november nog tijdig, namelijk vóór 1 januari, geleverd zullen worden.
Wat bij een dragerkalf (IPI) op je bedrijf?
Aangezien BVD-dragers in deze beginfase van de bestrijding zeer frequent voorkomen zijn de maatregelen nog beperkt. Er geldt geen euthanasieverplichting, maar de veehouder dient wel alle maatregelen te nemen om een verdere verspreiding naar andere bedrijven te voorkomen. In eerste instantie mogen de IPI-dieren niet meer in de handel worden gebracht noch op de weide geplaatst.
Er wordt geadviseerd om de BVD-dragers onmiddellijk te verwijderen van het bedrijf. Voor jonge kalveren betekent dit automatisch euthanasie. Oudere BVD-dragers kunnen nog rechtstreeks naar het slachthuis worden afgevoerd. BVD-dragers nog trachten op te fokken is niet aan te raden omdat de slaagkansen hiervan laag zijn. Maar belangrijker, de aanwezigheid van een BVD-drager op het bedrijf maakt dat er continu nieuwe dieren worden besmet. Als dit drachtige dieren zijn, kunnen zo steeds nieuwe BVD-dragers worden geboren.
Wanneer je een IPI- of dragerkalf hebt op het bedrijf, dan dient ook het moederdier zo snel mogelijk getest te worden via staalname door de dierenarts. Dit om uit te sluiten dat dit dier ook een IPI is. In afwachting van het laboratoriumresultaat krijgt het moederdier in de BVD-databank de status ‘IPI-verdacht’ en wordt het geblokkeerd voor de handel en weidebeloop.
Wordt er een IPI aangetroffen, dan is het bovendien van groot belang om met je bedrijfsdierenarts samen een plan van aanpak op te stellen om het bedrijf zo snel mogelijk terug vrij te krijgen van BVD. Ten slotte is het noodzakelijk om de nodige bioveiligheidsmaatregelen op te lijsten om nieuwe infecties te voorkomen.
Wat bij een abortus of verwerping?
Dan ben je verplicht om de vrucht te laten onderzoeken in het kader van het abortusprotocol en de brucellosemonitoring. Het abortusprotocol, dat al verschillende jaren loopt, voorziet het opsporen van de meest gangbare besmettelijke oorzaken van abortus, o.a. BVD. Wanneer de vrucht positief is voor BVD, zal ook het serum van het moederdier worden onderzocht voor BVD-antigeen.
Wat bij aankoop van dieren?
Het uitvoeren van een aankooponderzoek is binnen het programma niet verplicht doch blijft warm aanbevolen. Onderzoek naar BVD-antigeen is en blijft opgenomen in alle pakketten binnen het aankoopprotocol en de wet van de koopvernietiging voor BVD blijft ongewijzigd van kracht.
Meer vragen over het nakende BVD-programma? Raadpleeg de website stopbvd.be. Indien u vragen hebt, kunt u ook steeds contact opnemen met de helpdesk (helpdesk@dgz.be of tel. 078.05.05.23).