In het tiende werkjaar (2015-2016) van het paratuberculoseprogramma hebben 1.794 beslagen een screening uitgevoerd. Op de helft van de deelnemende melkveebeslagen waren antistoffen tegen de paratuberculosebacterie aanwezig in de melk- of bloedstalen.
Een deel van deze positieve bedrijven liet bijkomend mestonderzoek (PCR) uitvoeren. 25 procent van de onderzochte meststalen was positief. Dat betekent dat de betrokken dieren reeds kiemen uitscheiden in de mest en zo een bron van besmetting vormen voor het hele bedrijf.
Op 52 procent van de beslagen gebeurde de bemonstering door de bedrijfsdierenarts (bloed- of melkstalen). Op de overige beslagen werden MPR-stalen onderzocht. De komende weken krijgen de gescreende beslagen op basis van hun resultaten een opvolgingsniveau toegekend. Dit niveau – A laag risico, B matig risico en C onbepaald risico – geeft een risicoschatting voor de aanwezigheid van ziektekiemen in de melk. Het aantal positieve dieren en het tijdstip van opruimen ervan bepaalt mee het opvolgingsniveau.
Beslagen met een beperkt aantal positieve dieren (kandidaat A-bedrijven) kunnen de seropositieve dieren bijkomend laten onderzoeken op de uitscheiding van paratbc-ziektekiemen met een PCR-test op een meststaal. Bij een negatief mestonderzoek scheidt het rund op het moment van de bemonstering nog geen ziektekiemen uit en is er een vrijstelling van opruiming tot de volgende screening. Gezien het intermitterend karakter van de uitscheiding adviseert DGZ om bij seropositieve dieren met een negatieve uitscheidingstest preventieve maatregelen te nemen en deze dieren toch zo snel mogelijk te ruimen.
In het werkjaar 2015-2016 was 25 procent van de 426 onderzochte meststalen positief. Een positief meststaal betekent dat het rund op het moment van de bemonstering reeds ziektekiemen uitscheidt en dus zeer besmettelijk is voor andere dieren en de omgeving. Het rund moet dan zeker geruimd worden.
Bron: DGZ E-nieuwsbrief voor rundveedierenartsen 23 juni 2016