In 2000 kende de Vlaamse melk nog een koolstofvoetafdruk van 1,32 kg CO2-equivalent per gemiddelde liter melk die de boerderij verlaat, ten opzichte van 0,93 kg CO2-equivalent in 2019. De dalende emissies zijn voornamelijk toe te schrijven aan een hogere productiviteit per koe en een betere verteerbaarheid van de voeders. Dat blijkt uit een onderzoek van de KU Leuven, Departement Biosystemen.
De KU Leuven berekende de koolstofvoetafdruk van Vlaamse melk aan de hand van een levenscyclusanalyse op basis van data uit 2019 die door verschillende actoren in de keten beschikbaar werden gemaakt. Vorige berekeningen gebeurden door ERM en Universiteit Gent op marktdata uit 2000, 2009, 2014. Voor elke vorige studie actualiseerden de onderzoekers van de KU Leuven waar nodig de onderzoeksdata: dit bevat ook een actualisering van de technische berekeningen in verband met de CO2-emissies. Wanneer de CO2-emissie van een ingrediënt bijvoorbeeld vroeger niet en nu wel bekend is dan werd dat nu toegevoegd.
De studie werd uitgevoerd aan de hand van bedrijfseconomische boekhoudcijfers van 140 bedrijven. Op basis van deze data werd het mogelijk om met een groot aantal invloedsfactoren rekening te houden (waaronder de melkproductie per koe, het veevoeder en zijn ingrediënten, de bemesting voor het telen van al die ingrediënten, de mestverwerking, het elektriciteitsverbruik in de stallen etc). Voor elke invloedsfactor werd doorgerekend wat de bijhorende CO2-emissies zijn, en ook de lachgas– en methaanemissies inherent aan de vertering door de koe en de mestproductie werden meegenomen.
De resultaten van de berekeningen van de koolstofvoetafdruk bedragen 1,32 kg CO2-equivalent per gemiddelde liter melk die de boerderij verlaat in 2000, 1,10 kg CO2 in 2009, 0,98 kg CO2 in 2014 en uiteindelijk 0,93 kg CO2-equivalent per gemiddelde liter melk die de boerderij verliet in 2019. Dit alles terwijl de koolstofvoetafdruk van een liter melk wereldwijd is 3,2 kg CO2 equivalent bedraagt.
Deze verdere daling van de koolstofvoetafdruk van Vlaamse melk is het resultaat van een aantal factoren. Enerzijds steeg de productie per koe, door nauwere afstemming van het voeder op de koe, verbeterde genetica, bredere inzet op preventie van dierziekten etc. Anderzijds wordt er binnen de voeding van de koe steeds meer gefocust op circulariteit, door benutting van restproducten uit de voedingsindustrie (zoals perspulp, bierdraf en koolzaadschroot).
“Het is duidelijk dat de inspanningen van de melkveehouders om de efficiëntie en duurzaamheid op hun bedrijf te verbeteren hun vruchten afwerpen en onze voetafdruk verkleinen”, zegt Renaat Debergh, afgevaardigd bestuurder van BCZ. “Om die reden behoort onze zuivel ook tot de absolute wereldtop.