Sinds 15 augustus 2009 zijn brandveiligheidsvoorschriften van kracht bij de bouw van nieuwe en de uitbreiding van bestaande constructies. Wanneer een bouwvergunning wordt ingediend zal de brandweer in de bouwvergunningsprocedure een advies uitbrengen. In dit advies zal de brandweer toetsen of de wetgeving, in dit geval bijlage 6, gevolgd wordt. Die is vrij technisch opgebouwd zodat het niet altijd mogelijk is om de standaardoplossingen in de wetgeving toe te passen. We overlopen daarom een aantal aandachtspunten en gaan de impact van deze wetgeving op melkveestallen na.
Compartimentswand
In de meeste gevallen zal een vrijstaande stal op zich een brandcompartiment vormen. Echter, in situaties waar aangebouwd wordt, een noodwoning wordt voorzien in de stal, of andere niet-landbouwactiviteiten worden uitgeoefend, zal mogelijks de voorwaarde van een compartimentswand opgelegd worden. Deze wand dient dan bij een brand minstens 60 of 120 minuten te blijven staan.
Brandweerstand
De brandweerstand van materialen werd vroeger aangeduid met een Rf-waarde. Een Rf 1/2h gaf aan dat de constructie in haar geheel een half uur weerstand moest kunnen bieden tegen brand. De alom gekende Rf-waarden zijn nu vervangen door REI-waarden en worden nu uitgedrukt in minuten, vb. REI 30. De drie elementen R, E en I hebben nu elk hun betekenis: R staat voor de stabiliteit van de constructie, de E voor de vlamdichtheid en I voor de thermische isolatie. Een betonmuur van 12 cm heeft een REI 90, wat betekent dat de muur niet zal bezwijken, er geen vlammen zullen doorkomen en er geen hitte door de muur gaat gedurende 90 minuten. Een metaalspant zal een brandweerstand van R15 hebben, wat betekent dat het spant minimum 15 minuten zal blijven staan bij een brand.
Eisen op het vlak van brandweerstand komen geregeld naar voren in een brandweerverslag, en kunnen grote gevolgen hebben. Indien er staat dat de constructie een brandweerstand van R60 of 120 moet hebben, heeft dit voor gevolg dat er gekozen moet worden voor een gemetselde muur, of dat de spanten moeten worden behandeld (vb. brandwerende verven, spuitmortels) om deze brandweerstand te kunnen halen.
Brandklasse
De brandklasse bepaalt in belangrijke mate welke maatregelen er moeten genomen worden in de stal. De bouwheer moet aangeven in welke van de drie brandklassen het gebouw is ingedeeld. De drie brandklassen: A, B of C zijn functie van de brandbelasting in het gebouw. Hoe meer brandbaar materiaal aanwezig is, hoe hoger de klasse. De melkveestal wordt doorgaans ingedeeld in een klasse A, maar wanneer er bijvoorbeeld stro wordt gestockeerd (ook kleine hoeveelheden), zal deze ingedeeld worden in een klasse B of C. Houd er rekening mee dat een stal die in klasse A aangevraagd wordt, niet kan gebruikt worden voor de opslag van stro, tenzij de stal als een klasse C wordt aangevraagd. In functie van de brandklasse en de brandbelasting zijn ook maximale compartimentsgroottes bepaald. In de bouwvergunningsaanvraag moet altijd de brandklasse vermeld worden. Indien dit niet zou gebeuren, wordt altijd uitgegaan van een klasse C en worden dus de strengste eisen opgelegd.
Branddetectie
Elke stal dient te worden uitgerust met een branddetectie. Indien de stal aangevraagd wordt als een klasse A en de oppervlakte kleiner is dan 2.000 m², dan volstaan handmatige brandmelders. Als je de knop bij handmatige brandmelders indrukt, gaat een alarm af waardoor aanwezigen weten dat ze het gebouw moeten verlaten. In alle andere gevallen moet het gebouw uitgerust zijn met aangepaste automatische branddetectie. Rookdetectoren zijn niet aan te bevelen daar deze te veel foute meldingen zullen geven door het stof, het vocht en de grote luchtsnelheden in de stal. Nieuwe detectiesystemen zoals datakabels met geïntegreerde sensoren, lijndetectoren en rookaanzuigdetectoren zijn mogelijke alternatieven.
Rook- en warmteafvoer
Gebouwen of compartimenten die een grote brandlast hebben moeten voorzien worden van rook- en warmte-afvoerluiken volgens de norm NBN S21-208-1. De natuurlijke ventilatie in de melkveestallen zal er voor zorgen dat de rook- en warmte bij een brand zal worden afgevoerd, zodat een rook- en warmte-afvoerinstallatie weinig zal bijdragen. Is de aanwezige natuurlijke ventilatie in de stallen echter niet conform de voorschriften van de norm, dan dient een afwijking te worden aangevraagd.
Afstand tot andere gebouwen
De afstand is functie van de brandweerstand van de gevel, het aantal openingen, de hoogte en de lengte van de gevel. Voor een rundveestal kan dit oplopen tot een afstand van 16 meter tot andere gebouwen.
Evacuatie
Er moeten uitgangen voorzien worden in de stal. Die moeten zo geplaatst zijn dat de af te leggen afstand tot deze uitgangen maximaal 60 meter is. De breedte van deze uitgangen moet minstens 80 cm zijn. Een pittig detail is dat enkel de deuren die in vluchtzin opendraaien mogen worden meegeteld. Schuifpoorten komen dus niet in aanmerking, tenzij een draaideurtje van 80 cm breed ingebouwd is.
Blusmiddelen
Het aantal blustoestellen wordt in overleg met de brandweer bepaald. Naast blustoestellen moeten er ook haspels geplaatst worden in stallen met een oppervlakte groter dan 500 m². Elk punt van de stal dient dan met een haspel te bereiken zijn.
De hoeveelheid te voorzien bluswater is afhankelijk van de aanwezigheid van een openbaar leidingnet. Bedrijven die afgelegen zijn of niet gelegen zijn aan het openbaar net, zijn genoodzaakt om zelf in te staan voor het bluswater. De nodige hoeveelheid wordt ook in overleg met de brandweer bepaald.
Preventiemaatregelen
De kans op een brand in de landbouw is ongeveer 1 op 100. Dat is dus behoorlijk groot. Met de toepassing van de wetgeving bijlage 6 zal het risico op brand weinig verkleinen. Toch zijn er zeker een aantal mogelijkheden om via een aangepaste bedrijfsvoering of een aangepast concept de brandveiligheid te verhogen. De belangrijkste risico’s op brand in de melkveehouderij zijn kortsluiting, broei en de onachtzaamheid bij het uitvoeren van werken in de stal. Die moeten zeker aangepakt worden.
De controle van de elektrische apparaten en het onderhoud van de elektrische installaties dient dan ook zeker als eerste preventiemaatregel voorop gesteld te worden. Een keuring van de elektrische installaties moet wettelijk gezien om de 5 jaar uitgevoerd worden. Bijkomend zou een thermografie kunnen uitgevoerd worden om de knelpunten op te sporen. Dit is een onderzoek met een warmtecamera die de opwarming van elektriciteitskabels en contactdozen in kaart kan brengen. Om strobranden in de rundveestallen te vermijden is het aangewezen om de opslag van hooi of stro uit de stallen te weren. Op deze manier kan de brandlast in de gebouwen drastisch verlaagd worden en is de kans op grote schade bij brand verkleind.