Hét gesprek van de (demo)dag
Het laat zich dit jaar eenvoudig raden: tegenvallende gras- en maïsopbrengsten als gevolg van de droogte en nieuwe aanvullende voorwaarden voor maïsteelt in 2019 zullen de belangrijkste gespreksonderwerpen zijn op de aanstaande demodagen.
Droogte 2018
Het kan onmogelijk iemand ontgaan zijn en gaat waarschijnlijk niemand ooit meer vergeten: seizoen 2018 gaat de boeken in als de warmste en droogste tot nu toe. Met name in de Vlaamse zandstreek heeft de droogteschade in maïs dit jaar desastreuze vormen aangenomen.
Er is de afgelopen weken door adviseurs en in media al veel gemeld over de gevolgen van droogte en hoe het beste omgegaan kan worden met verdroogde maïs. Daar waar eind vorig jaar nog werd gesproken over de goede kwaliteit van het ruwvoer en de grote ruwvoervoorraad, is de situatie nu, nog geen driekwart jaar verder, compleet anders. De zorg op de korte termijn is het hebben van voldoende voer voor de komende winterperiode. Die van de lange termijn is het vinden van een antwoord op de vraag hoe maïstelers zich de komende jaren het beste kunnen wapenen tegen weerextremen, waardoor opbrengstderving en een lagere ruwvoerkwaliteit zoveel mogelijk tegengegaan kunnen worden.
Alternatieve gewassen zaaien om schade door weerextremen te beperken?
Na een voor sommigen desastreus jaar zoals 2018 wordt al gauw gekeken naar alternatieven voor de huidige gewassen. Zo wordt er gesproken over de teelt van Sorghum om minder gevoelig te zijn voor droogte.
Vroege maïs zaaien voor een tijdige oogstDe vraag is of het terecht is om op basis van één tegenvallend groeiseizoen geheel of gedeeltelijk over te stappen op een dergelijk alternatief. Het ontnuchterende antwoord is bijna altijd: ‘nee’. Uitgaande van de in het onderzoek bekende staande feiten dat één jaar geen jaar is en één proef geen proef, dient de conclusie of iets wel of geen meerwaarde heeft pas getrokken te worden na minimaal 3 jaar ervaring.
Om nitraatuitspoeling zoveel mogelijk te voorkomen, is de inzet er voor te zorgen dat het vanggewas tijdig gezaaid wordt. Hierdoor kan deze zich vlot ontwikkelen en dan ook daadwerkelijk de functie uitoefenen waarvoor het bedoeld is, namelijk het ‘vangen’ van reststikstof en levering van organische stof.
Om de maximale opbrengst en optimale energiedichtheid te realiseren is een vroegrijpe kolf noodzakelijk. Zonder kolf geen maïs. Het is dus belangrijk om als kweekbedrijf, ook voor de teelt van silomaïs, te selecteren op opbrengst uit korrel en daarmee tegelijkertijd dus ook op zetmeel- of voederwaardeopbrengst. Om deze maximale opbrengst en optimale energiedichtheid te realiseren is een vroegrijpe kolf noodzakelijk. Het gaat hier om rijpheid die over de kolf komt in de vorm van zetmeelproductie en –opslag in de korrel totdat het oogstmoment (black-layer stadium) bereikt wordt. Dit is fysiologische rijpheid. Dat geldt temeer omdat bij kolfrijpheid het gewas gelijktijdig de hoogst realiseerbare ds-opbrengst, energiedichtheid en daarmee voederwaardeopbrengst verwezenlijkt.
Daarmee is het praktijkmoment om tot oogsten als silomaïs over te gaan ondubbelzinnig gedefinieerd. Dat is vroegheid zoals het voor de praktijk betekenis heeft. De juiste maïsrassenkeuze wordt (terecht) bepaald op basis van proefresultaten en meerjarige ervaringen uit de praktijk op het eigen bedrijf of uit de omgeving. Deze ervaringen bevestigen keer op keer dat de werkelijke vroegrijpheid van een maïsras en daarmee ook de maïsrassenkeuze gebaseerd moet zijn op de kolf en niet op de totale plant. De rijpheid van de korrels in de kolf bepalen bij moderne rassen het moment waarop de loonwerker ingeschakeld wordt om de maïs te hakselen en in mindere mate de restplant. Wanneer een maïsras volgens het drogestofpercentage van de totale plant op papier vroeg blijkt te zijn, dan hoeft dit niet te betekenen dat deze in de korrel ook vroeg is. Een laag restplantaandeel en/of snel afstervende restplant heeft duidelijk invloed. In de praktijk moet dan ook vaak langer gewacht worden met oogsten van dit soort maïsrassen, als waar men voorafgaand aan de zaai van uit ging. Lang niet alle silomaïsrassen van de Rassenlijst vroeg zijn ook daadwerkelijk vroeg in de kolf. Dat is een flagrante misvatting. Wat evenzeer niet correct en zelfs misleidend is, is dat vroege maïsrassen evenveel opbrengst leveren als middenvroege rassen. Tenminste zolang niet nieuwe vroege rassen worden vergeleken met ondertussen 10 jaar oude middenvroege rassen die, door bewezen kwaliteiten, ook nog op de rassenlijst staan. Dat is appels met peren vergelijken. Uit opbrengst-rijpheidsrelatie is bekend dat middenvroege rassen meer opbrengen dan zeer vroege of vroege rassen. Om werkelijk op een eerlijke en nauwkeurige manier de (meer)waarde van een ras aan te geven moeten de individuele resultaten van maïsrassen van dezelfde generatie met elkaar vergeleken worden en niet op basis van gemiddelden van oude en nieuwe rassen.
De landbouwpraktijk heeft recht op eerlijke informatie, wat een antwoord geeft op de vraag of er maïsrassen zijn, die daadwerkelijk rijp geoogst kunnen worden voor 1 oktober. Het antwoord is dat die rassen er zeer zeker zijn, zolang maïsrassen in hun rijpheid beoordeeld worden op afrijping in de korrel. Om hier een passend rassenadvies bij te geven is het advies te kijken naar de Rassenlijst korrelmaïs. Maïsrassen die zowel op de Rassenlijst silomaïs en op de Rassenlijst korrelmaïs staan, de zogenaamde dubbeldoelrassen, zoals Stabil en Genialis, geven de werkelijke korrelvroegrijpheid en voederwaardeopbrengst aan. Dat is waar de teler op vraagt en recht op heeft om te weten.
Op de komende KWS Maïs demodagen informeren wij u graag meer in detail over alle bovenstaande vraagstukken. U bent van harte welkom!
Bron: KWS Benelux
Van onze partner KWS
Hét gesprek van de (KWS demo)dag